Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2533

Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1491 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is de aan betrokkene opgelegde straf van ongevraagd ontslag niet onevenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim?


Uitspraak

06/1491 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 januari 2006, 05/1463 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Korpsbeheerder van de politieregio [politieregio] (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 23 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van der Veer, advocaat te Meppel. De korps-beheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio [politieregio]. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant was sinds 1983 aangesteld in de functie van arrestantenbewaarder bij de politieregio [politieregio]. Op 17 november 2004 is appellant betrokken geweest bij de omwisseling van een vals biljet van € 50,-, afkomstig uit de personeelskas, met een echt biljet van € 50,- in de fouillering van één van de arrestanten. Vanwege die betrokkenheid is hem, overeenkomstig een daartoe bekend gemaakt voornemen, bij besluit van 5 april 2005 met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met ingang van 1 mei 2005. Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juli 2005. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant actief en toerekenbaar heeft deelgenomen aan het omwisselen van het valse biljet van € 50,- voor een echt bankbiljet dat toebehoorde aan een arrestant en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Aan de orde is slechts de vraag of de aan appellant opgelegde straf van ongevraagd ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. 3.1. De Raad acht de opgelegde straf niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim en hij ziet ook in de gevolgen van die straf voor appellant en zijn gezin geen grond voor het oordeel dat de strafoplegging de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. 3.2. De grief van appellant dat onvoldoende gewicht is toegekend aan het feit dat hij open kaart heeft gespeeld, treft geen doel, nu uit de gedingstukken blijkt dat hij dat pas heeft gedaan toen hem was gebleken dat de bij de omwisseling aanwezige politiestagiaire haar chef had ingelicht. 3.3. Voorts is ook voor de Raad zwaarwegend dat appellant in een verantwoordelijke functie werkzaam was, in een omgeving waar hoge eisen aan betrouwbaarheid en integriteit mogen worden gesteld. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellant heeft meegewerkt aan de benadeling van een aan zijn zorg toevertrouwde arrestant en daarmee het noodzakelijk in een arrestantenbewaarder te stellen vertrouwen heeft verspeeld. 3.4. Aan de omstandigheid dat appellant vooral het behoud van de personeelskas voor ogen heeft gehad kan ook de Raad geen matigende betekenis toekennen, zeker niet nu de bewuste omwisseling heeft plaatsgehad in het bijzijn van een stagiaire, in wier richting juist aan de voorbeeldfunctie inhoud zou moeten zijn gegeven. In zijn jarenlang goed en integer functioneren, ziet de Raad ten slotte evenmin grond voor het oordeel dat de korpsbeheerder in dit geval niet had mogen overgaan tot het opleggen van de zwaarste straf. 4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en W. van den Brink en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers (get.) P.W.J. Hospel. HD